Vrijdagavond vond de officiële Indië-herdenking plaats in het stadhuis van Nijmegen. Op 14 augustus 1945 eindigde officieel de WO II. Deze herdenking vond nu voor de vierde keer plaats in de raadszaal van het Stadhuis van Nijmegen en werd o.a. bijgewoond door locoburgemeester Jan van der Meer van Nijmegen, Burgemeester Gerd Prick van de gemeenten Groesbeek en Millingen aan de Rijn, wethouder Jolanda van Veluw van de gemeente Heumen, terwijl de gemeente Wijchen zich had laten verontschuldigen. Het thema was "van Moederland naar Vaderland" wat door Wieteke van Dort op prachtige wijze met zang en gedichten werd vertolkt. Na de plechtigheid in de raadszaal werden op de binnenplaats, bij de Indië monumenten, kransen en bloemen gelegd, terwijl de Last Post werd gespeeld door Theo van Steen, lid van het Beekse B.U.B. . zie de foto’s |
Bron: De Gelderlander
Elvire Roukens en Ine Stoltenborgh maakten de verschrikkingen van de onafhankelijkheidsstrijd in Indië mee. Lang konden ze hun verhaal niet kwijt, "het was vreselijk".
Darmen schoonschrapen om van het afval voor zichzelf en medegevangenen soep te kunnen maken. Elvire Roukens deed het, in het Jappenkamp in Indië. Ze zat er een paar jaar, met drie kinderen.
De 92-jarige Nijmeegse vertelt het schijnbaar onbewogen. Vraag haar naar haar herinneringen aan haar tijd in Indië, en ze begint te glimlachen. „Ik denk er nog vaak aan. Ik ben er geboren, getrouwd, heb er kinderen gekregen, heb een leuke tijd gehad. Het volk is heel aardig.” De bezetting in 1942 door Japan maakte in één klap een einde aan die leuke tijd. „ Alle Nederlanders kwamen in het Jappenkamp terecht. Ik zat op Java, mijn man op Borneo. Het was vréselijk.” Na de oorlog werd ze herenigd met haar man, en gingen ze naar Nederland, dat nog bij aan het komen was van de verschrikkingen van de TweedeWereldoorlog. Een land dat geen oog had voor de ellende die de Nederlandse Indiërs was overkomen.
„Dan zeiden ze dat wij het niet zo erg hadden gehad. Nou, ik misschien niet nee. Maar die vrouwen in die kampen… Sorry hoor, maar ik ben al weer helemaal op mijn kookpunt.”
Aan het woord is de 80-jarige Ine Stoltenborgh uit Overasselt. Ze organiseert als vrijwilliger in zorgcentrum Doekenborg in Nijmegen wekelijks een bijeenkomst voor ouderen die in Indonesië gewoond hebben.
Zij is er een van. Tijdens de Japanse bezetting werd haar vader afgevoerd. Zijzelf, haar moeder en haar broer hoefden het Jappenkamp niet in, omdat ze voldoende Indisch bloed in zich hadden.
„ Maar je zat met vier, vijf gezinnen in een eengezinswoning, je kreeg geen cent meer, de banktegoeden werden bevroren. Zo moest mijn moeder de oorlog zien door te komen.”
Eenmaal in Nederland was het horen, zien, en vooral zwijgen. „Ik heb in Java op een kerkhof gestaan met kruizen zo ver je kon kijken, duizenden. Met allemaal vrouwennamen. En ernaast nog een, met allemaal kinderen. Maar dan kom je in Nederland en word je geacht het daar niet over te hebben.”
En dat is lang zo gebleven. „Ik ben daar heel boos over geweest.”
Maar het is goed gekomen. Voor de vierde keer wordt nu een herdenking gehouden bij het Indisch monument, komende vrijdag. En zaterdag is er een samenzijn met een Indische rijssttafel in de Doekenborg. Stoltenborgh: „Wij die herdenken, gaan bijna dood. Laten ze hier alsjeblieft pas weer nonchalant over gaan doen als we dood zijn, níet als we nog leven.”
Bezet geweest en dan ga je hetzelfde doen" Hij ziet ze nog gaan, de constante stroom Duitse wagens en soldaten die de aftocht bliezen over de Graafseweg, deze maand 65 jaar geleden. „ Je kon er naar kijken net als je naar de Vierdaagse kunt kijken.” En dat deed ie, de 81-jarige Nijmegenaar W. van Doorn uit Hatert. „Tegen de jonge soldaten die bovenop de wagens zaten, riepen we dan: ‘ Jullie verliezen, hè?’ En dan snel wegduiken, want je wist maar nooit.”
Hij woont in die tijd in de Brederostraat ( Willemskwartier) en zit op de ambachtsschool. Tot zijn genoegen. „Ik vond het een fijne school.”
Na het bombardement van februari 1944 op Nijmegen ruimt hij met zijn schoolgenoten wekenlang puin. De oorlog heeft tot gevolg dat hij nooit examen meer kan doen: hij slaagt op basis van het laatste schoolrapport.
Hij komt terecht in de elektriciteitscentrale, als hij in 1948 wordt opgeroepen. Soldaat Van Doorn moet naar Indië.
De vraag waarom de Indiëveteranen altijd zo veel moeite hebben over hun tijd in Indonesië te praten, doet hem verstommen. Hij lijkt wat weg te slikken. En dan: „ Je bent vier jaar zelf bezet geweest, en dan ga je hetzelfde doen, doen waar je je al die tijd tegen verzet hebt.”
Dienst weigeren is onmogelijk.
„ Dan moest je de gevangenis in, was je zeven jaar het haasje.”
In Indonesië werd hij geconfronteerd met jongens en meisjes uit grote steden die de vaderlandslievende Hollandse liedjes beter kende dan de Nederlandse soldaten.
„Dan ga je nadenken.”
In 1950 mag hij naar huis. Hij komt terecht in een land dat nog de wonden likt van de oorlog met de Duitsers, en de mislukte missie in Indonesië liever zo snel mogelijk vergeet. Er is geen opvang, niks. „Het was verspilde tijd”, blikt hij terug.
Hij wordt er ook niet graag meer aan herinnerd. „Laatst werd ik nog opgebeld door iemand die ik al veertig jaar niet meer had gezien maar die nog wat dingen over die tijd aan het verzamelen was. Doe ik niet aan mee: dan wordt het hele zootje weer opgerakeld. Ik ga ook niet naar herdenkingen. Dat haat ik.”