
Op 31 maart is in Ooij Rob van der Sluys overleden. Hij was een van de beroemdste karateka’s internationaal. Hij heeft de tiende Dan en dat hebben maar een handje vol karateka’s in de wereld. Een topper dus. Hans Jacobs maakte dit artikel al eerder in 2017, na het behalen van de 10e Dan, over hem. Bijna niemand in de wereld heeft het. Rob van der Sluys uit Ooij wel: de 10e dan karate. Het allerhoogste wat er in de internationale Budo Federatie te halen is: wereldwijd. Hij heeft deze uitzonderlijke onderscheiding gekregen voor het ruim 30 jaar opleiden van nieuwe leraren in de sport en zijn werk in de examencommissie. En hij geeft nog steeds les aan topkarateka’s. Rob van der Sluys, in alles een wijs man, een grootmeester, een sensei.
Sport als levensfilosofie
Door Hans Jacobs
Eigenlijk is hij er in getuind. Bij de neus genomen door zijn drie oudste zonen. Want hij vindt dat ze te weinig aan sport doen. “Zoek maar een sport uit en ik doe mee”, is de uitdaging. Tennis of volleybal lijkt hem wel wat. Maar de drie jongens hebben iets anders in gedachten. “Pa, we gaan karate doen.”
Dat was even slikken voor de toen 47-jarige Rob van der Sluys: “Karate had niet zo’n beste naam. Een vechtsport, waar iedereen les kan geven. Nu nog.” Een kleine veertig jaar later krijgt hij de allerhoogste onderscheiding ter wereld in karate: de 10e dan.
Hij blijft bescheiden. Zo ken ik hem al jaren. In het witte karatepak als karateleraar, maar vooral ook daarbuiten, bij hem thuis aan tafel. Een warme bron, een echte grootmeester, een wijs man, een sensei.
“Ik zie de 10e dan als een erkenning voor het feit dat ik bewust bezig ben met deze vorm van verdedigingssport. Bij mij staat de filosofie van de overdracht centraal. Iets doorgeven, doceren. En ik denk ik dat ik het goed gedaan heb.”
Schoolmeester
Een leven in dienst van lesgeven. “Ik was graag schoolmeester. Mijn grote voordeel is dat wij de oude kweekschool hebben doorlopen. Je moest examen doen in negentien vakken. Dan stond je twee jaar voor de klas en dan pas mocht je de hoofdakte gaan halen. Dat was zwaar.” Lesgeven, iets doorgeven. “Het speciaal onderwijs heeft me altijd aangetrokken.” Eigenlijk zegt hij: liever moeilijk, dan makkelijk. “Dat is ook de essentie van onze sport: ‘karate do’: ‘karate’ is de lege hand ‘do’ wijst op de lange weg. Sport als een levensfilosofie: “Een vermeden gevecht is een gewonnen gevecht. Zorg dat iets onderdeel van jezelf wordt. Zoals met een ‘kata’, een schijngevecht. Honderd keer hetzelfde oefenen totdat het een onderdeel van jezelf is, zodat je niet meer hoeft na te denken: wat ga ik doen? Denk niet, dan ben je al te laat. Vechten is bij onze sport hard en zacht. Het belangrijkste is rustig zijn, de situatie overzien: wat doe ik, wat doe ik niet. Vermijd het gevecht, maar waarschuw wel: ik zou het niet doen als ik jou was. Onze sport vereist een enorme beheersing. Dat moet je wel in je hebben.”
Balanceren
Rob van der Sluys, een man balancerend tussen Nederland en Indonesië. Geboren uit gemengd bloed. Hij was veertien toen hij vanuit Indonesië in Nederland voet aan wal zette. “Ik kwam in de 4e klas, en ik was groot. Stak boven de anderen uit. Die tijd heeft me gevormd, heeft mij gemaakt tot wat ik ben. Ik werd gediscrimineerd, maar bleef vechten. Een leraar schreef een zin op het krijtbord. ‘Zo’, zei hij, ‘ga nu die zin ontleden!’ Maar ik wist niet eens wat ontleden was. Zegt die leraar: ‘wat doe je hier eigenlijk? ”
Het heeft hem toen pijn gedaan, zegt hij. Maar ook gevormd. “Mijn vader was leraar op de mulo. Ik maak jouw tot de beste van de klas, zei hij. Elke dag gaan we ontleden. Ik was vijftien en zat in de zesde. Ik was de beste van de klas.”
Even heeft Indonesië nog aan hem getrokken. “Ik 1993 dacht ik: ik ga terug. Ben ook gegaan, maar al snel kwam ik er achter dat het daar voor mijn jongens geen leven zou zijn.”
Hij is 85. Draagt met trots de allerhoogste onderscheiding in zijn sport en geeft nog twee keer per week les aan topkarateka’s en het is nog altijd een bijzonder moment als je met hem praat. Een wijs man, die ik met een buiging groet: ”sensei ni rei.”